[home][inhoud][inhoud bovenbouw][inhoud practicum][links][copyright]

Veldwerk
Techniek 8.3

Bepalen diversiteit (soortenrijkdom)

Yule's index

Vaak wordt het aantal soorten in een onderzocht gebied beschouwd als een maat voor de diversiteit of soortenrijkdom.
Dat dit maar een grove benadering is, toont het volgende voorbeeld aan.
Veronderstel dat in een bos 4 vogelsoorten voorkomen. Soort A wordt 97 keer waargenomen, tegenover maar één waarneming voor B, C en D elk.
In een ander bos komen deze 4 soorten eveneens voor, maar voor elke soort worden 25 waarnemingen genoteerd. Of schoon het aantal soorten voor de twee biotopen gelijk is, is het duidelijk dat het tweede bos een hogere diversiteit bezit en als rijker aan soorten mag worden beschouwd.
Het is dus wenselijk naast het aantal soorten ook rekening te houden met de verhouding tussen de verschillende aantallen waarnemingen van iedere soort.

Het gaat bij de diversiteit dus om het aantal soorten en het aantal individuen per soort dat aanwezig is.

De diversiteitsindex Y, waarbij dat gebeurt, kan als volgt berekend worden :

N = totaal aantal waarnemingen
n1, n2, ........ = aantal waarnemingen van 1e, 2e ...... soort

Het spreekt vanzelf, dat N een zo groot mogelijke waarde moet hebben.

Bij het vergelijken van meerdere biotopen moet er ook naar gestreefd worden, voor het totale aantal waarnemingen Nl ,N2, ... telkens ongeveer dezelfde waarde te hebben.

Wiskundig gezien kan Y worden beschouwd als de kans dat na een waarneming van soort A bij een volgende waarneming een andere soort B zal worden waargenomen. Deze kans is groter naarmate de soortenrijkdom groter is.
Wat de 'waarneming van een soort' precies inhoudt, verschilt naar gelang van het verrichte onderzoek. Het kunnen bij voorbeeld voor planten zijn die voorkomen op een opnameplaats
van 1m2.

Belangrijk is dat bij iedere waarneming niet meer dan een soort wordt genoteerd. Je kunt ook N (bij voorbeeld 100) waterorganismen met een schepnet vangen en dan tellen hoeveel exemplaren je van iedere soort hebt. Op die manier kan een grasland in een natuurgebied vergeleken worden met een ander grasland, of een sloot met zuiver water met een sterk verontreinigde waterIoop.

Voorbeeld: diversiteit

We vergelijken een vochtiger en meer beschaduwd grasland ( I ) met een droger grasland ( II ) (beide op zandbodem).

Resultaten

grasland I
grasland II

Echte witbol

53
89

Kweek

10
0

Zevenblad

9
4

Vogelwikke

3
0

Veldzuring

9
1

Gladde witbol

5
0

Witte klaver

4
4

Frans raaigras

4
1

Kruipende boterbloem

3
1

Kleine klaver

0
1

Berenklauw

0
1

Ridderzuring

0
1

totaal aantal waarnemingen

100
100

aantal soorten

9
8

Berekeningen

Het eerste grasland heeft dus duidelijk een grotere diversiteit dan het tweede, ondanks dat het aantal soorten niet aanzienlijk verschilt.

Voor de manier waarop het aantal soorten in een grasland bepaald kan worden zie techniekkaart 8.4.

bron: Vik Casteels e.a (1983). "Bio-Buiten": Veldbiologische technieken. De Nederlandse Boekhandel