Bepalen
aantal soorten in een grasland
Materiaal
touw
van 20 meter met om de 20 cm een merkteken of
een meetlint
stokjes van ± 15 cm
ruitjespapier en lijntjes papier
potlood
plantenlijst
meetraam
plastic zakjes en etiketjes
Methode
- Beschrijf
hoe het terrein er op het oog uit
ziet.
- Span
het touw (of meetlint ) van 20 m uit op het
terrein, zodat het ongeveer 10 cm boven de grond
tussen de planten hangt.
- Noteer
om de 20 cm welke plant het merkteken (of het
centimeterstreepje) op die plaats precies raakt.
Als dat voor geen enkele plant het geval is,
noteer je welke er het dichtst bij komt. Neem
altijd dezelfde kant van het touw.
Een belangrijke voorwaarde van deze werkwijze is
dat er per waarneming niet meer dan
één soort wordt genoteerd.
Als je een plant niet kent, geef er dan een
voorlopig een zelfgekozen naam of een nummer
aan.
- Neem
van alle soorten die je vindt een exemplaar mee,
droog deze en voeg de gedroogde planten als
bijlage bij je verslag (of poster).
- Verricht
in elk terrein meerdere metingen op plaatsen die
een beetje uit elkaar liggen. Zorg er wel voor
dat het aantal metingen in de verschillende
gebiedjes gelijk is (het absolute minimum is 5
per gebied).
- Maak
ook per terrein van 2 representatieve
monsterpunten een opname
(zie
techniekkaart
8.1)
Uitwerken
gegevens
- Bepaal voor
ieder gebied de Yule's Index (zie techniekkaart
8.3)
- Ga
na of er in de gebieden indicatorsoorten
voorkomen. Maak hierbij gebruik van de
Ecologische Flora.
|
|